Werkruimten definiëren

Definieer de ruimte of het gebied waar het werk is voltooid. Voorbeelden van een werkruimte zijn een kantoor, een cubicle en een vergaderruimte.

  1. Selecteer Objecten > Extra functies > Werkruimten.
  2. Voer de naam en omschrijving van de Werkruimte in.
  3. Voer de Organisatie, de Afdeling, de Status, het Type en de Klasse in.
  4. Geef de volgende gegevens op:
    Locatie
    Voer hier de locatie van de werkruimte in.
    Aanduiding werkruimte
    Voer de aanduiding in voor het zitgedeelte van de werkruimte, zoals een kamer of een cubicle.
    Verdieping
    Voer de verdieping in waarop de werkruimte zich bevindt.
    Vloeroppervlak
    Voer de grootte van het vloeroppervlak en de bijbehorende eenheid in
    Medewerkers
    Geef hier de medewerker op die aan de werkruimte is toegewezen.

    Als meerdere medewerkers zijn opgegeven, is het selectievakje Meerdere medewerkers ingeschakeld. Alle opgegeven medewerkers worden voor deze werkruimterecord aan het tabblad Medewerkers toegevoegd.

    Bovenliggende objecten
    Voer, indien aanwezig, een of meer bovenliggende objecten in die aan de werkruimte zijn gekoppeld.
  5. Schakel het selectievakje Niet in gebruik in als de werkruimte niet meer wordt gebruikt.
  6. Klik op Record opslaan.