Controlefunctie instellen
De applicatie biedt een flexibele manier om wijzigingen van alle kenmerken te traceren voor vrijwel elke tabel. Wanneer een gebruiker een kenmerk invoert, wijzigt of verwijdert, worden de oude waarde, de nieuwe waarde, de gebruikerscode, de gebruikte functie en de datum-/tijdsvermelding geregistreerd. Als u deze controlefunctie wilt activeren, moet u het veld en de technische naam van de betreffende tabel weten. De applicatie kan geen tabellen traceren die niet voorkomen in een zoekvak of die geen primaire sleutel hebben.
Door controletriggers in te stellen kunt u bijhouden welke wijzigingen worden aangebracht in de kenmerken van records. Aan de hand van deze triggers wordt bepaald welke wijzigingen in welke kenmerken worden geregistreerd. Wanneer u het veld en de technische naam van de tabel weet, kunt u de controletriggers instellen. U kunt ook statuswaarden voor triggers weergeven en controlerecords verwijderen.
U kunt de controlefunctie ook instellen voor opmerkingen en extra kenmerken. Selecteer de entiteiten waarvoor de applicatie de controlefunctie inschakelt, om ervoor te zorgen dat alle wijzigingen in de records met opmerkingen en extra kenmerken worden geregistreerd voor die specifieke entiteit.