Transactieprompts definiëren

Transactieprompts bepalen waar en in welke volgorde de module gegevens invoert in het systeem. U kunt inkomende gegevens valideren op veldniveau, maar ook als conditionele navigatie tussen prompts.

Aan de hand van het eerder opgestelde diagram voor het verzamelen van gegevens bepaalt u welke gegevens moeten worden ingevoerd, in welke volgorde ze moeten worden verzameld en hoe de gegevens moeten worden gegroepeerd voor verwerking door de API's (Application Programming Interface). U definieert gegevensprompts voor elk type streepjescodetransactie.

Als u de GIS-functies gebruikt, moet u de GIS-bedrijfsmiddelen in het systeem laden bij het initialiseren van het systeem. Zorg ervoor dat GISOBJID handmatig wordt toegewezen voor elk bedrijfsmiddel dat u wilt integreren tijdens de systeeminitialisatie. De handmatig toegewezen GISOBJID moet een waarde hebben van 0 t/m 100.000.000. De volgordegenerator voor GISOBJID begint via Infor EAM of het GIS-systeem aangemaakte objectrecords automatisch te nummeren vanaf 100.000.001.

NB

U kunt geen GIS-bedrijfsmiddelen in het systeem laden die een GISOBJID hebben die groter is dan 100.000.000.

Voor objectcontroles creëert u scannerprompts met Interfacetype A (Objectcontroles) en L (Objectcontroleregels).

  1. Selecteer Beheer > Gegevens verzamelen > Interface bewaken.
  2. Open het scherm Transactietype.
  3. Klik op Nieuwe record. Forms-SQL-code wordt automatisch ingevuld.
  4. Geef de volgende gegevens op:
    Transactietype
    Geef hier het transactietype op waarvoor u prompts wilt definiëren. De omschrijving van het transactietype wordt automatisch ingevuld.
    Regel
    Geef hier een uniek nummer op voor de prompt-/verwerkingsdefinitieregel binnen de scantransactie.
    Gegevenstype
    Selecteer een van de volgende opties:
    • Alfabetisch
      Selecteer deze optie om alfanumerieke tekens te laten invoeren.
    • Berekend
      Selecteer deze optie om het systeem automatisch een berekening te laten uitvoeren.
    • Datum
      Selecteer deze optie om het systeem om gegevens te laten vragen met een tijdsaspect.
    • Vast
      Selecteer deze optie om een vaste waarde te definiëren.
    • Numeriek
      Selecteer deze optie om numerieke tekens te laten invoeren.
    Promptomschrijving
    Geef hier de prompt op zoals die op de scanner moet worden weergegeven.
    Kies een van de volgende opties:
    • Als u Vast hebt geselecteerd voor Gegevenstype
      Geef bij Vaste gegevens de waarde van de vaste gegevens voor deze prompt op. Als bijvoorbeeld het objecttype altijd Bedrijfsmiddel is, voert u A in.
    • Als u Berekend hebt geselecteerd voor Gegevenstype
      Geef bij Berekende gegevens de SQL-instructie op die wordt gebruikt om een berekening uit te voeren. Gebruik TKD_PROMPTDATA1, TKD_PTOMPTDATA2 enzovoort om te verwijzen naar de betreffende kolom van de tabel met traceertransacties.
    • Als u Alfabetisch hebt geselecteerd voor Gegevenstype
      Geef bij Overeenkomst met patroon een overeenkomst met het patroon op. Zie stap 8 voor meer informatie over Overeenkomst met patroon.
    • Als u Datum hebt geselecteerd voor Gegevenstype
      Geef bij Masker datumnotatie een datumnotatiemasker op. Het masker moet overeenstemmen met de gegevens die worden ingevoerd in de upload-kolommen voor het verzamelen van gegevens.
    Overeenkomst met patroon
    Geef hier het patroon op waarnaar de scanner moet zoeken. Hiervoor kunnen de volgende tekens worden gebruikt:
    • . (punt)

      Staat voor één letter van het alfabet, A tot en met Z.

    • # (hekje)

      Staat voor één cijfer, 0 tot en met 9.

    • _ (onderstrepingsteken)

      Staat voor één alfanumeriek teken, A tot en met Z en 0 tot en met 9.

    • % (procent)

      Staat voor een reeks alfanumerieke tekens.

    • , (komma):

      Staat voor de conditie OR (of).

    • : (dubbele punt):

      Staat voor de conditie THROUGH (tot en met).

    • Teken(s) of cijfer(s)

      Betekent dat het betreffende teken of cijfer precies op die plaats moet komen.

    • ! teken(s) of cijfer(s)

      Betekent dat de ingevoerde gegevens niet gelijk mogen zijn aan hetgeen na het uitroepteken vermeld staat.

    Archiefkolom
    Geef hier de kolom op waar de transactiegegevens moeten worden gearchiveerd.
    Interfacetype
    • A (Objectcontroles)

      Geeft het beginpunt van de objectcontrole aan en wijst een batchnummer toe.

    • Details interface

      Voegt opmerkingen aan een record toe.

    • E (Gebeurtenisseninterface)

      Maakt en wijzigt werkorders en activiteiten.

    • H (Geboekte-ureninterface)

      Boekt de gewerkte uren van een werkorderactiviteit.

    • I (Voorraaduitgiften)

      Volgt voorraadtransacties van bedrijfsmiddelen of artikelen, zoals uitgiften, retouren, verplaatsingen tussen magazijnen enzovoort.

    • IRI (Interface inspectieresultaten)

      Volgt inspectieresultaten.

    • L (Objectcontroleregels)

      Geeft de objectcontrolegegevens aan.

    • Volgt (Producenteninterface)

      Traceert producentgegevens.

    • O (Objectinterface)

      Volgt bedrijfsmiddelen, structuren en gebruikerskenmerken.

    • PART (Artikelinterface)

      Maakt en wijzigt artikelgegevens.

    • PURC (Inkooporderinterface)

      Downloadt, maakt en wijzigt inkooporders.

    • R (Ontvangst inkooporders)

      Ontvangt bedrijfsmiddelen en artikelen met of zonder inkooporder.

    • READ (Meterstandeninterface)

      Registreert meterstanden.

    • REQ (Aanvrageninterface)

      Maakt en wijzigt inkoopaanvragen voor transacties voor aangevraagde goederen.

    • S (Controle-interface)

      Voert fysieke voorraadtellingen in.

    • TOUS (Gereedschapsinterface)

      Volgt gegevens over gebruik van gereedschap.

    Groepsvolgnummer
    Geef hier de volgorde op waarin de transacties voor het verzamelen van gegevens moeten worden gegroepeerd.
    Uploadkolom
    Geef hier de interfacekolom op waarin de gegevens moeten worden geladen.
    Actiecode
    Geef hier de actie op die met de geselecteerde interface op deze gegevens wordt uitgevoerd.
    Promptvolgnummer
    Geef hier de chronologische volgorde op waarin deze prompt plaatsvindt. Sla geen volgnummers over.
    Minimumlengte
    Geef hier het minimumaantal tekens op voor de gegevens die bij de prompt moeten worden ingevoerd. Wanneer u niets invoert of een 0, hoeft bij deze prompt niet per se iets ingevoerd te worden.
    Volgende prompt
    Geef hier de volgende prompt op die op de scanner moet worden weergegeven. U kunt maximaal acht cijfers gebruiken.
    Maximumlengte
    Geef hier het maximumaantal tekens op voor de gegevens die bij de prompt moeten worden ingevoerd.
    Vorige waarde kopiëren
    Selecteer deze optie om de vorige waarde van de prompt over te nemen.
    Als gegevens zijn
    Geef hier desgewenst verdere condities op. Dit kunnen de volgende waarden zijn:
    • != betekent 'niet gelijk aan'
    • < betekent 'kleiner dan'
    • <= betekent 'kleiner dan of gelijk aan'
    • = betekent 'is gelijk aan'
    • > betekent 'groter dan'
    • >= betekent 'groter dan of gelijk aan'
    NB

    Infor raadt u aan de gebruiker eenmaal een prompt voor te stellen en elke keer daarop een berekend veld.

    Patroon
    Geef hier het patroon van de geregistreerde gegevens op. U kunt slechts één patroon gebruiken.
    Ga naar
    Geef hier de prompt op die moet worden weergegeven als het resultaat van Als gegevens zijn en Patroon waar is.
    NB

    Dit veld wordt gebruikt door Oracle Forms.

    Zoekcode
    Geef hier de code op die met een zoekvak voor deze prompt wordt gedefinieerd.
    Lijstentiteit
    Geef hier de entiteit van het zoekvak op.
    Bestand valideren
    Geef hier de bestandsnaam op van het ASCII-tekstbestand waarmee de invoer moet worden gevalideerd. De bestandsnaam moet worden opgegeven in DOS-indeling. U kunt bijvoorbeeld een bestand opgeven met daarin de codes van alle geautoriseerde medewerkers. Wanneer u een medewerkercode invoert, wordt het bestand opgeroepen en wordt de gescande code gecontroleerd aan de hand van de medewerkerslijst.
    Gekoppeld zoekvak
    Selecteer deze optie om het zoekvak dat wordt gedefinieerd door SQL-code, ter beschikking te stellen van de gebruiker. Als u deze optie niet inschakelt, worden de gegevens nog steeds gecontroleerd aan de hand van de SQL-code. De gebruiker kan het zoekvak dan echter niet gebruiken.
    Niet beschikbaar
    Selecteer deze optie om ervoor te zorgen dat de ingevoerde gegevens niet in het zoekvak staan.
    Negeren
    Selecteer deze optie om de gebruiker toe te staan ongeldige gegevens in te voeren als de optie Niet beschikbaar niet is geselecteerd, of om geldige gegevens op te geven als de optie Niet beschikbaar wel is geselecteerd.
    Streepjescode-etiket afdrukken
    Selecteer deze optie om een streepjescode-etiket af te drukken.
    NB

    Dit veld wordt gebruikt door Infor EAM Mobile.

  5. Klik op Record opslaan.
    NB

    Klik op Valideren om de transactieprompt te valideren.