Basisparameters
Basisparameters houden verband met de kerncomponenten en centrale functies van het systeem. Deze parameters moeten worden opgegeven om Infor EAM (Oracle Forms) en Infor EAM goed te laten werken. Basisparameters hebben ook betrekking op instellingen voor Databridge.
Stel de juiste waarde van deze parameters in aan de hand van de volgende omschrijvingen.
Zie Installatieparameters definiëren.
Code | Omschrijving | Vast |
---|---|---|
$BTRACE | Hiermee wordt het BAIM -traceerprogramma ingeschakeld. Stel deze parameter in op Yes om de traceerfunctionaliteit in te schakelen. Stel deze parameter in op No om de traceerfunctionaliteit uit te schakelen. De standaardwaarde van deze parameter is No en moet alleen op Yes worden ingesteld wanneer iemand van de klantenondersteuning daarom vraagt. Voorbeeld: Nee |
Nee |
$CATSF | Financiële parameter voor Categoriecode voor type SF .Voorbeeld: 1 |
Nee |
$CATSH | Financiële parameter voor Categoriecode voor type SH .Voorbeeld: 1 |
Nee |
$CATST | Financiële parameter voor Categoriecode voor type ST .Voorbeeld: 1 |
Nee |
$LTRCDIR |
Geeft de map voor traceerbestanden op de Infor EAM-server aan voor traceerbestanden voor lokale transacties. De waarde van deze parameter moet worden gekozen vanuit het perspectief van iemand die naar een opdrachtprompt op de server kijkt. Gebruik niet de waarde van een toegewezen station. Voorbeeld: F:\BAIMTRACE |
Nee |
$REQNUM | Parameter voor inkoopaanvraagnummer van Infor EAM voor verzending naar APPS .Voorbeeld: YES |
Nee |
$RTRCDIR |
Geeft de map voor traceerbestanden op de Oracle Applications-server aan voor de invoeging van traceerbestanden voor externe transacties. U moet alleen een waarde opgeven voor Voorbeeld: F:\BAIMTRACE |
Nee |
$SERVUOM | Eenheid voor typen services voor verzending naar APPS .Voorbeeld: EA |
Nee |
$SFLTYPE | Financiële parameter voor Regeltype voor type SF . Voorbeeld: 1 |
Nee |
$STLTYPE | Financiële parameter voor Regeltype voor type SH,ST .Voorbeeld: 1 |
Nee |
@ADDPO | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkooporder toevoegen (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@ADDREQ | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkoopaanvraag toevoegen is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@CANPO | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkooporder annuleren (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@CANPORL | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkoopaanvraagregels annuleren voor Inkooporder annuleren (inkomend) is geactiveerd. Voorbeeld: N |
Nee |
@CANREQ | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkoopaanvraag annuleren is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@CHGPO | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkooporder wijzigen (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@CHGREQ | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkoopaanvraag wijzigen is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@CSMGMT | Deze code geeft aan of de uitgaande gebeurtenis Casebeheer van Databridge is geactiveerd. Voorbeeld: N |
|
@DBPID | DatabridgeDUNS+4 partner-ID. Voorbeeld: 2 |
Ja |
@DOCKREC | Geeft aan of met de ReceivePO-transactie van Databridge ontvangsten op dock worden ondersteund. Y : ontvangsten op dock zijn mogelijk voor ReceivePO. Voorbeeld: N |
Nee |
@HMSINT |
Infor EAM is geïntegreerd met Infor HMS. Voer YES in indien geïntegreerd. Voer NO in indien niet geïntegreerd. Voorbeeld: NO |
Nee |
@INVREAP | Hiermee wordt bepaald of een goedgekeurde factuur opnieuw wordt goedgekeurd in Databridge. Als deze waarde op NO staat, wordt de goedgekeurde factuur niet opnieuw goedgekeurd door Databridge en kan er geen veld worden gewijzigd met uitzondering van de betaaldatum. Als deze waarde op YES staat, wordt in Databridge een goedgekeurde factuur bijgewerkt en opnieuw goedgekeurd. Dit is de standaardinstelling. Voorbeeld: YES |
Nee |
@LDPAY | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Te betalen bedrag laden (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@MSGARCA | Hiermee wordt bepaald of alle berichten eerder worden gearchiveerd dan de einddatum voor archiveren. Geef Y of N op. | Nee |
@NEWACT | Deze code geeft aan of automatisch een activiteit moet worden aangemaakt wanneer de tag INFOREAM.ACT null is. Voorbeeld: N |
Nee |
@NEWPART | Deze code geeft aan of automatisch een nieuw artikel moet worden aangemaakt wanneer de tag ITEM null is. Voorbeeld: N |
Nee |
@NITMOUT | Deze code geeft aan of met de Databridge-transactie Artikel synchroniseren (uitgaand) tijdelijke artikelen moeten worden geëxporteerd. Voorbeeld: N |
Nee |
@PORECV | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Inkooporder ontvangen (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@SECROLE | Hiermee wordt bepaald of de uitgaande beveiligingsrol is geactiveerd. Voorbeeld: N |
Nee |
@STRBIN | Is uitgaande magazijnbergruimte geactiveerd? Voorbeeld: N |
Nee |
@SUPRMA | Met de optie Uitgaande RMA leverancier inschakelen wordt bepaald of de gebeurtenis is ingeschakeld. Als deze waarde op Ja staat, wordt in Databridge een gebeurtenis gegenereerd wanneer een retourzending van de leverancier wordt goedgekeurd. Als deze waarde op Nee staat, wordt geen gebeurtenis gegenereerd in Databridge. Voorbeeld: N |
Nee |
@SYNCITM | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Artikel synchroniseren (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@SYNCPRJ | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Projectgegevens synchroniseren (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@SYNCRES | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Reservering synchroniseren is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@SYNCWO | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Onderhoudsorder synchroniseren is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@UPDINV | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Voorraad bijwerken (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
@UPDPTM | Deze code geeft aan of de Databridge-transactie Tijd persoon bijwerken (uitgaand) is geactiveerd. Voorbeeld: Y |
Nee |
~QUEUES~ | Aantal gelijktijdige wachtrijen. Voorbeeld: 1 |
Nee |
~SLEEP~ | Deze code geeft het interval (in seconden) voor het BRDV -stuurprogramma aan. Voorbeeld: 15 |
Nee |
~SLEEPB0 | Deze code geeft het interval (in seconden) voor de BDRV -wachtrij 0 aan. Voorbeeld: 86400 |
Nee |
~SLEEPT0 | Deze code geeft het interval (in seconden) voor de TDRV -wachtrij 0 aan. Voorbeeld: 3600 |
Nee |
7IACDKEY |
Cd-sleutel van Infor EAM. Voorbeeld: 000-0000-00000-XXXX |
Nee |
7IBCDKEY |
Cd-sleutel van de module voor streepjescodes van Infor EAM. Voorbeeld: 000-0000-00000-0000 |
Nee |
7ICCDKEY |
Cd-sleutel van verbruikersrapporten voor Infor EAM. Voorbeeld: 000-0000-00000-XXXX |
Nee |
7IMCDKEY |
Cd-sleutel van Infor EAM Mobile. Voorbeeld: 000-0000-00000-000A |
Nee |
7IPCDKEY |
Cd-sleutel van auteursrapporten voor Infor EAM. Voorbeeld: 000-0000-00000-XXXX |
Nee |
7IWCDKEY |
Cd-sleutel van Infor EAM Mobile. Voorbeeld: 000-0000-00000-000C |
Nee |
ACCOUNT | Deze code geeft aan of boekhoudinformatie moet worden opgewaardeerd volgens de indeling DR/CR (YES) of dat * wordt gebruikt voor alle rekeningen (NO) . Voorbeeld: YES |
Nee |
ADVREPT | Geeft aan of u Infor EAM Advanced Reporting of een ander product voor rapporten gebruikt. YES : om aan te geven dat u de module Advanced Reporting gebruikt. NO : als u een ander rapportageproduct gebruikt. Voorbeeld: YES |
Nee |
ALWUSRCR | Hiermee wordt aangegeven of Just-In-Time-gebruikers wel of niet mogen worden aangemaakt. Voorbeeld: YES, NO |
Nee |
AMSGCOST | Geeft de maximaal toegestane SQL-score aan voor raster-Dataspy's van Waarschuwingsbeheer. Voorbeeld: 250 |
Nee |
APPLGWH | Hiermee worden de breedte en de hoogte opgegeven van de afbeelding die wordt weergegeven in de kopgegevens van de applicatie in de indeling breedteXhoogte. Voorbeeld: 25x25 |
Nee |
APPLOGO | Hiermee wordt bepaald welke afbeelding in de kopgegevens van de applicatie wordt weergegeven. Geef hier de URL-locatie op van de afbeelding die u wilt weergeven. Vul hier niets in als u de standaardafbeelding wilt gebruiken. NB
Als er een waarde wordt opgegeven, wordt ten zeerste aanbevolen ook een waarde voor Voorbeeld: http://google.com/image.gif |
|
APPNAME | Hiermee wordt de applicatienaam bepaald die op de aanmeldpagina en de kopgegevens van de applicatie wordt weergegeven.
|
Nee |
ARCHTIME | Deze code geeft de tijd van de dag aan waarop het archiveringsproces wordt uitgevoerd. Waarden zijn in 24-uurs tijd (0-23). De standaardinstelling is ‘2’ (02:00 nachts). Vul geen waarde in als het archiveringsproces onmiddellijk moet worden uitgevoerd. Voorbeeld: 2 |
Nee |
ARCREC | Deze code geeft aan of Infor EAM foutrecords uit de module voor het verzamelen van gegevens bewaart in de tabel R5ARCINTERRORS . YES : records worden opgeslagen in R5ARCINTERRORS . NO : de records worden niet opgeslagen.
Voorbeeld: NO |
Nee |
ASDEPTYP |
Afschrijvingsmethode die standaard wordt gebruikt. Deze code geeft aan welke methode standaard wordt gebruikt voor de afschrijving van bedrijfsmiddelen. De afschrijvingsmethode kan echter ook op organisatieniveau worden ingesteld.
Voorbeeld: SL |
Nee |
AUTOANUM | Deze code geeft aan of Infor EAM bedrijfsmiddelnummers automatisch genereert. Voorbeeld: NO |
- |
AUTOKBNM | Deze code geeft aan of kennisdatabase-artikelcodes automatisch moeten worden gegenereerd. Geldige waarden zijn YES en NO .
Voorbeeld: NO |
Nee |
BIRSTPAS | Birst-wachtwoord voor de omgeving van één gebruiker | Nee |
BIRSTSP | Ruimte-ID van Birst voor geïmplementeerde Birst-omgeving | Nee |
BIRSTURL | URL en poort van Birst-server | Nee |
BIRSTUSR | Birst-gebruikers voor omgeving van één gebruiker | Nee |
BRETRIES | Maximumaantal pogingen in het BDRV -stuurprogramma. Voorbeeld: 5 |
Nee |
CASCADE | Deze code geeft aan of wijzigingen in de kostencodes die worden doorgevoerd in de objectschermen (voor bedrijfsmiddelen, posities of systeem), worden doorgegeven naar het tabblad Objecten van het scherm PO. Voorbeeld: YES |
Nee |
CAETYPE |
Hiermee wordt bepaald welk extern codetype uit het clientcertificaat wordt gehaald en opgeslagen in r5users.usr_createdbycode (het veld Externe gebruiker-ID op het scherm Gebruikers in EAM). Externe codetypen: 1. Common Name (CN): opgehaald uit Distinguished Subject Name 2. Electronic Data Interchange Personal Identifier (EDIPI): nummer van 10 cijfers opgehaald uit Common Name |
CN, EDIPI |
CALOGOUT | Hiermee wordt bepaald naar welke URL de gebruiker wordt geleid wanneer clientverificatie op basis van certificaten wordt gebruikt. | http:/www.infor.com |
CCMNGLID | Geef een gebruiker-ID voor EAM op die door de applicatie moet worden gebruikt bij het verkrijgen van toegang tot IDM. Deze wordt alleen gebruikt wanneer toegang wordt verkregen tot IDM en is niet het resultaat van een directe EAM-gebruikersactie, zoals het Serviceaanvraag-portaal. De gebruiker-ID en de externe gebruiker-ID voor EAM worden ingevuld op basis van de hier opgegeven geldige gebruiker-ID en deze worden vervolgens door de applicatie gebruikt voor toegang tot IDM. Voorbeeld: een geldige gebruiker-ID voor EAM |
Nee |
CDKEY | Code van de cd-sleutel. Voer bij de installatie van de Infor EAM Oracle-database het nummer van het cd-label in MP5SET.SQL in.
Voorbeeld: 000-00A0-00000-B0C0 |
Nee |
CDKEYAM | Code van de cd-sleutel voor Advanced Mobile. | |
CDKEYMR | Code van de cd-sleutel voor Mobile Requestor. | |
CDKEYREQ |
Infor EAM Requestor Code van de cd-sleutel van . Voorbeeld: 000-00A0-00000-B0C0 |
Nee |
CGMPONLY |
Deze code geeft aan of in Infor EAM een elektronische record wordt aangemaakt en/of een elektronische handtekening noodzakelijk is voor werk aan een object waarop de Als Als Voorbeeld: NO |
Nee |
CLNTAUTH | Hiermee wordt bepaald of clientverificatie op basis van certificaten wordt in- of uitgeschakeld voor de applicatie. | Nee, Ja |
CMORGALL | Selecteer Ja om alle gemeenschappelijke organisaties toe te voegen aan de nieuwe gebruikers, en om een nieuwe gemeenschappelijke organisatie aan alle gebruikers te koppelen. Selecteer Nee als u niet alle gemeenschappelijke organisaties wilt toevoegen aan de nieuwe gebruikers, en als u niet wilt dat een nieuwe gemeenschappelijke organisatie aan alle gebruikers wordt gekoppeld. Selecteer * om gemeenschappelijke organisaties * aan de nieuwe gebruikers toe te voegen, en om een nieuwe gemeenschappelijke organisatie * aan alle gebruikers te koppelen. Voorbeeld: * |
Nee |
CSVDATEF |
Datumnotatie voor CSV -export. Dit is de Java-indeling van de datumvelden die moeten worden geëxporteerd. Voorbeeld: JJJJ-MM-DD |
Nee |
DBNAME | Met deze code wordt uw database geïdentificeerd, zoals 'Productie' , 'Ontwikkeling' of 'TEST' . De installatieparameter ondersteunt ook het gebruik van vier standaardvariabelen: MP5USER , :MP5DFLTORG , :MP5GROUP en :MP5ORG . Voorbeeld: Productie |
Nee |
DEFCALLR | Met deze code wordt de standaardwaarde gedefinieerd voor Beller zoeken op bij een serviceaanvraag. 1 = E-mail, 2 = Klant, 3 = Naam, 4 = Telefoon. Geldige waarden zijn 1 , 2 , 3 en 4 . |
Nee |
DEFCURR | Basisvaluta. Alle bedragen van de andere valuta's gaan uit van deze standaardvaluta. U mag deze instelling na gebruik niet meer veranderen. Wanneer deze standaardwaarde is ingesteld, is wijziging niet meer mogelijk zonder problemen te veroorzaken in de database. Voorbeeld: EUR |
Nee |
DEFLANG | Basistaal. Infor EAM gebruikt deze parameter tijdens de installatie. U mag deze instelling na gebruik niet meer veranderen. Na installatie kunt u deze waarde niet wijzigen omdat bepaalde systeemrecords niet in een andere taal kunnen worden opgehaald in Infor EAM. Voorbeeld: FR |
Ja |
DEFORG | De waarde van de standaardorganisatie als beveiliging per organisatie is ingesteld op OFF . Voorbeeld: * |
Ja |
DSSLTIME | Het aantal seconden waarmee een dataspy als langzaam wordt gemarkeerd. Zodra de dataspy is gemarkeerd als langzaam, wordt de gebruiker bij elke poging de dataspy uit te voeren gewaarschuwd. Vul hier niets is als u deze optie niet wilt inschakelen. Voorbeeld: 60, 90 |
Nee |
DOCCOMM |
Hiermee wordt de organisatie bepaald die kan worden geselecteerd bij het uploaden van nieuwe documenten. Als deze parameter op ON staat, kunnen gebruikers nieuwe documenten naar gemeenschappelijke organisaties uploaden. Als deze parameter op OFF staat, kunnen alleen specifieke organisaties nieuwe documenten uploaden. NB
Deze parameter is niet van invloed op de koppelingsknop Documenten of webservices via welke gemeenschappelijke documenten nog steeds kunnen worden geüpload. , het schermVoorbeeld: ON, OFF |
Nee |
DOCOPEN | Stel deze parameter in op YES om documenten in een nieuw venster te openen wanneer gebruikers documenten weergeven. Stel deze parameter in op OFF om het document altijd te downloaden in plaats van het document weer te geven. NB
Browserinstellingen kunnen van invloed zijn op de resultaten. Voorbeeld: ON, OFF |
|
DOCOVRWR | Stel deze parameter op YES in als u bijwerking van eerder geüploade documenten wilt toestaan. Als deze parameter wordt ingesteld op YES, wordt geen kopie van het overschreven document behouden. Stel deze parameter op NO in om te voorkomen dat eerder geüploade documenten worden overschreven. Deze parameter is niet geldig als Infor Document Management (IDM) in gebruik is. | |
DUALCURR | Dubbele valuta-aanduiding. EUR geeft aan of voor de omrekening van bedragen in en uit de valuta EURO de driehoeksmethode moet worden gebruikt. Voorbeeld: EUR |
Nee |
ENXHOST | URL van host voor ENX-producten (bv. http://servernaam:8080/enxsuite) | Nee |
EPAKURL | URL-pad voor de EPAK-server. Dit pad wordt gebruikt om EPAK inhoud weer te geven voor Infor EAM. Voorbeeld: http://www.google.com/?what=yes |
Nee |
ESIGMODE | Modus voor elektronische handtekening: Stel deze parameter in op U als u de gebruiker-ID standaard wilt instellen in het pop-upvenster voor elektronische handtekeningen. Stel deze waarde in op B als u slechts één handtekening wilt vereisen voor het batchgewijs bijwerken van meerdere records. Stel deze waarde in op UB als u de gebruiker-ID standaard wilt instellen en slechts één handtekening wilt vereisen voor het batchgewijs bijwerken van meerdere records. Laat dit veld leeg als u wilt dat de gebruiker-ID handmatig wordt ingevoerd en dat er een handtekening nodig is voor elke record in een batch waarin meerdere records worden bijgewerkt. Voorbeeld: UB |
Nee |
ESMONTHS | Aantal maanden waarvoor Energy Star-meterstanden (opnieuw) moeten worden berekend. Als de huidige maand bijvoorbeeld mei is en het aantal maanden is ingesteld op 3, worden meterstanden gemaakt voor februari, maart en april. Voorbeeld: 3 |
Nee |
FAAMOD | Modus voor elektronische handtekening: Stel deze parameter in op ON voor FAA waarvoor de velden Certificaatnummer en Certificaattype zijn vereist. Stel deze parameter in op OFF voor FDA waarin de certificaatvelden niet worden gebruikt. Voorbeeld: OFF |
Nee |
FLXAUDIT | Met dit getal wordt het aantal milliseconden bepaald waarna de prestatie van flexinstructies wordt gecontroleerd als de instructie langer duurt. Voorbeeld: 999999 |
Nee |
FRONTPG | Code voor het afdrukken van een voorpagina. Deze code geeft de standaardwaarde aan voor Inclusief voorpagina in het dialoogvenster Afdrukken. De standaardwaarde van deze parameter is YES . Als de parameter is ingesteld op |
Nee |
GDPROPTN | Stel deze parameter op ON in om de optie Opnieuw aanroepen voor Bellers, Contactpersonen, Medewerkers, Managers en Gebruikers in te schakelen. Stel deze parameter op OFF in als u de optie Opnieuw aanroepen wilt verbergen. | Nee |
GRIDCOST |
SQL -score voor Dataspy's.Voorbeeld: 100 |
Nee |
HOSTED | Deze code geeft aan of de installatie wordt gehost. | Ja |
HTMLCOMM | Stel deze parameter op ON in als u de HTML-editorbalk op het tabblad Opmerkingen wilt weergeven. Stel de parameter op OFF in als u de HTML-editorbalk wilt verbergen. Voorbeeld: OFF |
Nee |
HTMLKB | Stel deze parameter in op ON om de HTML-bewerkingsmogelijkheid in het veld Artikeltekst in kennisdatabase-artikelen in te schakelen. Stel deze parameter in op OFF als u de HTML-bewerkingsmogelijkheid wilt uitschakelen. Voorbeeld: ON, OFF |
Nee |
IDMSRVR | URL van de Infor-applicatieserver voor documentbeheer. Voorbeeld: IDM URL(e.g. https://servername:8080/ca/) |
Nee |
IMSCKEY |
Toegangssleutel/Verbruikerssleutel die moet worden geconfigureerd voor IMS voor gebruik bij OAuth.
NB
Deze waarde mag nooit null zijn. |
databridgeims |
IMSSKEY | Waarde van geheime sleutel die moet worden geconfigureerd voor IMS voor gebruik bij OAuth. | |
INBXSCOR |
SQL -score voor zoekopdrachten voor de lijst te doen-taken. De instelling van deze parameter bepaalt of het is toegestaan om zoekopdrachten uit te voeren voor te doen-taken met een ontoereikende score. Voorbeeld: 100 |
Nee |
INCRLINO | De waarde waarmee wordt opgehoogd. Voer de waarde in waarmee het regelnummer moet worden opgehoogd wanneer de automatische regelnummering is geactiveerd. Voorbeeld: 1 |
Nee |
INSPCFV | Geeft aan of het inspectietype C , F of V moet worden gebruikt in Infor EAM Mobile. Geldige waarden zijn YES en NO .Voorbeeld: NO |
Nee |
INSTCODE | Installatiecode. In Infor EAM wordt deze code voor verschillende interne controles gebruikt. U mag deze code niet veranderen. Als u deze code wijzigt, werkt Infor EAM niet. Voorbeeld: YD04O5VXVXY2 |
Ja |
KEEPBOT | Standaardtekst behouden. De waarde + geeft aan dat Infor EAM door de gebruiker aangepaste standaardteksten niet zal overschrijven bij een upgrade van het systeem. Voorbeeld: + |
Nee |
KIOSKREP | Dit is de URL voor de Kiosk-rapporten http://reportserver:80/bi/v1/disp | Nee |
KPISCOR | SQL -score voor zoekopdrachten voor KPI's. Voorbeeld: 100 |
Nee |
KPISLEEP | Geef in dagen op hoe vaak het KPI-stuurprogramma (KDRV) moet controleren op gegevens die moeten worden verwerkt. Dit moet een positief geheel getal zijn. Voorbeeld: 1 |
Nee |
LDAPPATH | Hiermee schakelt u de LDAP-servercomponent voor Infor EAM in. Voorbeeld: OFF |
Nee |
LDAPSERV | De URL van de locatie van de LDAP-servlet. Voorbeeld: http://myserver.mycompany.com: 8080/oc4jldap/LDAPAuth |
Nee |
LGNCON | Deze code slaat de verificatiemethode voor aanmelding op die wordt gebruikt voor gebruikers van Infor EAM Connector (webservices). Stel deze parameter op STD in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd voor gebruikersrecords in EAM. Stel deze parameter op LDAP in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd in de voor de EAM-implementatie geconfigureerde LDAP-provider. Stel deze parameter op EXT in om een externe verificatieservice te gebruiken die voor de EAM-implementatie is geconfigureerd. Voorbeeld: STD |
Nee |
LGNDBR | Deze code slaat de verificatiemethode voor aanmelding op die wordt gebruikt voor gebruikers van Databridge. Stel deze parameter op STD in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd voor gebruikersrecords in EAM. Stel deze parameter op LDAP in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd in de voor de EAM-implementatie geconfigureerde LDAP-provider. Stel deze parameter op EXT in om een externe verificatieservice te gebruiken die voor de EAM-implementatie is geconfigureerd. Voorbeeld: STD |
Nee |
LGNDISCL | Hier geeft u de tekst op die op de aanmeldpagina wordt weergegeven. Dit bericht kan HTML-tags bevatten. | Nee |
LGNEAM | Deze code slaat de verificatiemethode voor aanmelding op die wordt gebruikt voor EAM-webgebruikers. Stel deze parameter op STD in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd voor gebruikersrecords in EAM. Stel deze parameter op LDAP in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd in de voor de EAM-implementatie geconfigureerde LDAP-provider. Stel deze parameter op EXT in om een externe verificatieservice te gebruiken die voor de EAM-implementatie is geconfigureerd. Voorbeeld: STD |
Nee |
LGNLOGOL | Hiermee wordt bepaald welke afbeelding op de aanmeldpagina wordt weergegeven. Geef hier een URL-locatie op van de afbeelding die u wilt weergeven. Vul hier niets in als u de standaardafbeelding wilt gebruiken. | Nee |
LGNMOB | Deze code slaat de verificatiemethode voor aanmelding op die wordt gebruikt voor gebruikers van Infor EAM Mobile. Stel deze parameter op STD in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd voor gebruikersrecords in EAM. Stel deze parameter op LDAP in om de gegevens te gebruiken die zijn gedefinieerd in de voor de EAM-implementatie geconfigureerde LDAP-provider. Stel deze parameter op EXT in om een externe verificatieservice te gebruiken die voor de EAM-implementatie is geconfigureerd. Voorbeeld: STD |
Nee |
LOCALE | Deze code geeft de nummernotatie aan die moet worden gebruikt op basis van de geografische locatie van uw organisatie/onderneming. De instelling van deze code bepaalt dat Infor EAM de geografische norm voor de opgegeven landinstelling gebruikt wat het gebruik van decimalen en komma's betreft in numerieke gegevens (voor alle numerieke velden). Geldige waarden zijn NAMERICA , EUROPE en ASI . Gebruik de gegevens die zijn gedefinieerd voor gebruikersrecords in EAM. Voorbeeld: NAMERICA |
Nee |
MAILRCAP | U kunt het aantal pogingen definiëren voor mislukte e-mailberichten en push-meldingen. Voorbeeld: 3 |
Nee |
MENUSECU | Met deze code wordt bepaald of de gebruiker een hyperlink kan maken naar verborgen menuopties. Schakel OFF in om hyperlinks naar verborgen menuopties toe te staan. Schakel ON in om hyperlinks naar verborgen menuopties niet toe te staan. NB
Ongeacht deze parameterinstelling moeten gebruikers schermrechten hebben ingesteld voor (toegang tot) hyperlinks naar schermen. |
|
MFACLASS | Geef de Java-klassenaam van het volledige pakket voor de klantimplementatie op voor meervoudige verificatie. Er is geen standaardwaarde. |
Nee |
MOBDOCUL | Geef een achtervoegsel op dat aan de bestandsnaam van het document wordt toegevoegd wanneer het wordt verzonden van het mobiele apparaat naar de Infor EAM server. Hiermee wordt de uniciteit beter gegarandeerd en wordt voorkomen dat bestanden worden overschreven bij volgende verzendingen. Geldige waarden zijn acceptabel wanneer ze worden gescheiden door komma's. De standaardinstelling is DATETIME. Voorbeeld: DATETIME |
Nee |
MOBGICIM | Geef het door de gebruiker gedefinieerde veld, de tekst of het nummertype voor de werkvergunning op waarmee het totale aantal klanten wordt opgeslagen waarop een hoofdisolering van invloed is. | Nee |
MOBGICVI | Geef het door de gebruiker gedefinieerde veld, de tekst of het nummertype voor de werkvergunning op waarmee het totale klantvolume wordt opgeslagen dat door een hoofdisolering wordt gehinderd. | Nee |
MOBGIHIM | Geef het door de gebruiker gedefinieerde veld, de tekst of het nummertype voor de werkvergunning op waarmee het totale aantal brandkranen wordt opgeslagen waarop een hoofdisolering van invloed is. | Nee |
MOBGIMLR | Geef hier de naam van de hoofdlaag op. Deze functies kunnen worden geïsoleerd. De naam van de laag moet aanwezig zijn in de functieservice die door de parameter MOBGMAP is opgegeven. | Nee |
MOBGIMTD | Geef hier het taakplan op waarvan het selectievakje Isoleringsmethode is ingeschakeld voor het aanmaken van alle werkvergunningrecords voor hoofdisoleringen. | Nee |
MOBGIPMT | Geef hier de vergunningcode op die als sjabloon wordt gebruikt om alle werkvergunningrecords aan te maken voor hoofdisoleringen. | Nee |
MOBGIPSW | Geef hier de standaardwerkordercode op waarmee de bovenliggende reparatiewerkorder voor een hoofdisolering is aangemaakt. | Nee |
MOBGIVLR | Geef hier de laagnaam van de klep op. Deze functies worden gebruikt om hoofdleidingen te isoleren. De naam van de laag moet aanwezig zijn in de functieservice die door de parameter MOBGMAP is opgegeven. | Nee |
MOBORG | Deze code geeft de downloadmodus aan voor organisaties in Infor EAM Mobile. Stel MOBORG in op YES bij beveiliging per organisatie en op NO voor één organisatie. Voorbeeld: NO |
Nee |
MSRDWNCT | De maximale tijd, in uren, voordat u een gedownload bestand dat is gegenereerd door het proces Synchronisatieverzoek via mobiel, van de server verwijdert. Voorbeeld: 6 |
Nee |
MSRSTLCT | De maximale tijd, in uren, voordat u een bestand dat is gegenereerd door het proces Synchronisatieverzoek via mobiel, van de server verwijdert. Voorbeeld: 24 |
|
MULTIFAC | Stel deze parameter in op ON zodat in het aanmeldscherm een verificatiecode kan worden ingevoerd naast het wachtwoord. Om deze optie te kunnen inschakelen moet de configuratie worden aangepast. Stel deze parameter in op OFF om het aanvullende veld te verbergen en alleen de gebruikersnaam en het wachtwoord te vereisen. Voorbeeld: OFF |
Nee |
MULTIORG | Deze code geeft aan of beveiliging per organisatie is geactiveerd. U kunt deze vorm van beveiliging niet uitschakelen.
Voorbeeld: YES |
Ja |
OMBARFMT | Deze code geeft aan of een code en organisatie met haakjes van elkaar worden gescheiden in Infor EAM Barcoding. Geldige waarden zijn YES en NO . Voorbeeld: NO |
Nee |
OPENMENU | Deze code geeft aan of gebruikers het hoofdmenu openen door aanwijzen of klikken. Stel deze parameter op H in zodat het vervolgmenu standaard wordt geopend wanneer de gebruiker de hoofdmenubalk aanwijst met de muis. Stel deze parameter op C in zodat het vervolgmenu standaard wordt geopend wanneer de gebruiker op de hoofdmenubalk klikt. Ongeacht deze instelling is navigatie binnen het menu standaard ingesteld op aanwijzen. Voorbeeld: H |
Nee |
OURCOMP | De naam van de klant die in rapporten wordt gebruikt. U kunt deze code eventueel wijzigen. Voorbeeld: Uw bedrijf |
Nee |
PASSMINL | Geeft het minimumaantal tekens aan dat een systeemwachtwoord moet bevatten. Voorbeeld: 6 |
Nee |
PASSMAN | Geeft het minimumaantal niet-alfanumerieke tekens aan dat een wachtwoord moet bevatten. Voorbeeld: 0 |
Nee |
PASSMNLR | Geeft het minimumaantal kleine letters aan dat een wachtwoord moet bevatten. Voorbeeld: 0 |
Nee |
PASSMNNB | Geeft het minimumaantal numerieke tekens aan dat een wachtwoord moet bevatten. Voorbeeld: 0 |
Nee |
PASSMNUP | Geeft het minimumaantal hoofdletters aan dat een wachtwoord moet bevatten. Voorbeeld: 0 |
Nee |
PASSRSET | Hiermee wordt bepaald of de optie voor het opnieuw instellen van wachtwoorden in het aanmeldingsscherm wordt weergegeven. Indien deze optie is ingeschakeld, moet de gebruiker een geldige Gebruiker-ID inschakelen waarvoor het wachtwoord opnieuw moet worden ingesteld. Als een e-mailadres voor de Gebruiker-ID is opgegeven, wordt het wachtwoord van de gebruiker opnieuw ingesteld op een willekeurige waarde en tevens op vervallen gezet. Hierdoor moeten gebruikers hun wachtwoord wijzigen zodra zij zich aanmelden met het door het systeem gegenereerde wachtwoord. Deze optie werkt alleen voor volledige EAM-, Infor EAM Requestor- en Mobile-gebruikers. Voorbeeld: YES |
Nee |
PASSSAID | Geeft aan of de gebruiker-ID kan worden gebruikt als wachtwoord. Geldige waarden zijn YES en NO . Voorbeeld: YES |
Nee |
PASSUPER | Geeft aan of hoofdletters en kleine letters door elkaar mogen worden gebruikt voor de verificatie van wachtwoorden. YES : het systeem gebruikt geen hoofdletters en kleine letters door elkaar voor de verificatie van wachtwoorden. NO : het systeem gebruikt wel hoofdletters en kleine letters door elkaar voor de verificatie van wachtwoorden. Voorbeeld: YES |
Nee |
PMFSNDEL | Geeft het aantal dagen aan dat een PO-prognosesessie waarin de prognose nog niet is gestart, wordt bewaard of geeft het aantal dagen aan dat een planningssessie voor capaciteit van de werkorder wordt bewaard. Sessies waarin de prognose of planning van de capaciteit is begonnen, worden bewaard totdat de sessie wordt geannuleerd of goedgekeurd. Voorbeeld: 30 |
Nee |
PRMDSPLY | Geeft het aantal weergegeven Infor EAM Mobile-prompts aan. SINGLE : de Infor EAM Mobile-prompt wordt weergegeven met één veld. MULTIPLE : de Infor EAM Mobile-prompt wordt weergegeven met meerdere velden. Voorbeeld: MULTIPLE |
Nee |
PMRVSIGN |
Deze code geeft aan of zowel een elektronische handtekening als een momentopname nodig is voor PO-revisiebeheer.
|
Nee |
PRODNAME | Naam van het geïnstalleerde product. U kunt deze code eventueel aanpassen. Voorbeeld: Infor EAM |
Nee |
PRODUCTS |
Naam van de gebruikte producten. De volgende waarden zijn mogelijk:
Voorbeeld: D7I |
Nee |
QUICKDEF | Met deze code stelt u de standaardwaarde in voor het veld Operator in het gedeelte Snelfilter van de zoekbalk en Dataspy's. Stel QUICKDEF in op B voor Begint met en C voor Bevat (Contains). Deze parameter is alleen van toepassing op tekstvelden. Voorbeeld: B |
Nee |
REFRSHLV | Stel deze parameter op YES in om de gegevens te laten vernieuwen wanneer gebruikers van het tabblad Recordweergave of een ander tabblad terugkeren naar het tabblad Lijstweergave. Stel deze parameter op NO in als u het tabblad Lijstweergave niet wilt laten vernieuwen. Voorbeeld: YES |
Nee |
REPBATCH | Deze code geeft aan of rapporten moeten worden afgedrukt op de printer van de server (YES ) of op de printer van de client (NO ). NB
In Infor EAM wordt ervan uitgegaan dat deze parameter altijd op Voorbeeld: NO |
Nee |
REPSERV | De naam van de standaard gebruikte Oracle-rapportserver. De naam mag geen onderstrepingstekens (_) of cijfers bevatten. Voorbeeld: rep78 |
Nee |
REPSTOL | Het aantal minuten dat een rapport in de cache blijft voor hergebruik. Voorbeeld: 10 |
Nee |
RMTMOUT | Time-out voor real-time webserviceverzoeken van Infor EAM Mobile (in seconden). Voorbeeld: 20 |
Nee |
ROLESECU | Hiermee wordt de functionaliteit voor rollen ingeschakeld. Stel deze parameter in op OFF als u de functionaliteit voor rollen wilt uitschakelen. Stel deze parameter in op ON om de functionaliteit voor rollen in te schakelen. U kunt dan rollen definiëren samen met een gebruiker en organisatie zodat er meerdere gebruikersgroepen per organisatie mogelijk zijn. | |
S3BKTPTH | Definieer het pad voor Amazon S3-bucket waar documenten worden opgeslagen. Hierbij moet het volgende patroon worden gevolgd: [region]bucketname/path/to/shared/storage | Nee |
S3DBKPTH | Definieer het pad voor Amazon S3-bucket voor Databridge waar documenten worden opgeslagen. Hierbij moet het volgende patroon worden gevolgd: [region]bucketname/path/to/shared/storage | Nee |
S3PROF | Definieer het Amazon S3-profiel (toegangssleutelgegevens) voor toegang tot S3-opslag. Als u hier een waarde opgeeft, wordt het standaardprofiel overschreven. | Nee |
S3STOR | Stel deze parameter in op ON als u Amazon S3 wilt gebruiken voor documentopslag in plaats van de Infor EAM-server. Stel deze waarde anders in op OFF. Voorbeeld: OFF |
Nee |
S3STORDM | Stel deze parameter in op ON als u Amazon S3 wilt gebruiken om Databridge-berichten op te slaan. Stel deze waarde anders in op OFF. Voorbeeld: OFF |
Nee |
SAFEWARN | Veiligheidswaarschuwing voor Infor EAM Mobile. Zie Infor EAM Mobile-documentatie. Voorbeeld: NO |
Nee |
SCNCACHL | Bepaalt of een scherm waarvoor cache is ingeschakeld, in de Lijstweergave wordt geopend of met het laatste tabblad dat is geselecteerd voordat u het scherm verliet. Stel op ON in als u wilt terugkeren naar de Lijstweergave. Stel op OFF in als u wilt terugkeren naar het laatst geselecteerde tabblad. Voorbeeld: OFF |
Nee |
SDATE | Deze code bepaalt de transactiedatum die door Infor EAM wordt gebruikt voor registratie/goedkeuring van de getelde (fysiek aanwezige) voorraad in de tabel R5TRANSACTIONS en de tabel R5TRANSLINES . Als u de controle op bijvoorbeeld maandag begint en op woensdag beëindigt, bepaalt deze parameter welke datum wordt geregistreerd. YES : de begindatum wordt geregistreerd. NO : de datum van de goedkeuring wordt gebruikt in Infor EAM.
Voorbeeld: NO |
Ja |
SECUPWEP | Het aantal dagen van de periode voor het verlopen van wachtwoorden. U kunt deze waarde wijzigen. Voorbeeld: 30 |
Nee |
SECUPWRP | Het aantal dagen voordat een gebruiker een verlopen wachtwoord opnieuw mag gebruiken. U kunt deze waarde wijzigen. Voorbeeld: 180 |
Nee |
SECUVIOL | Het aantal opeenvolgende foute wachtwoorden dat mag worden ingevoerd voordat een gebruiker Infor EAM niet meer kan gebruiken. U kunt deze waarde wijzigen. De systeembeheerder kan de gebruiker ook weer toegang tot het systeem verlenen. Voorbeeld: 5 |
Nee |
SESINTVL |
Moet worden ingesteld om meerdere applicatieservers te ondersteunen. De waarde die voor deze parameter wordt opgegeven, stelt een aantal minuten voor. Als een sessie gedurende het opgegeven aantal minuten niet actief is, wordt de sessie automatisch afgesloten . NB
In werkelijkheid wordt de voor deze parameter opgegeven waarde door het systeem verdubbeld. Zo wordt een buffer aangemaakt om ervoor te zorgen dat geldige sessies niet zomaar worden beëindigd. Als een waarde van minder dan Voorbeeld: 15 |
Nee |
SHOWQURY | Deze code geeft aan of de zoekopdrachtvelden in rasters standaard moeten worden weergegeven. Als SHOWQURY is ingesteld op YES , moeten de zoekopdrachtvelden in rasters standaard worden weergegeven en als deze parameter is ingesteld op NO , moeten de zoekopdrachtvelden in rasters standaard worden verborgen. Voorbeeld: NO |
Nee |
SPECJS | Stel SPECJS in op YES als het door de tenant opgegeven taalbestand js moet worden gebruikt. Stel SPECJS in op NO als het gemeenschappelijke taalbestand js moet worden gebruikt. Voorbeeld: NO |
Ja |
SRDFLTID | Standaard-ID voor Portaal serviceaanvraag. Voer de portaal-ID in die voor gasten wordt gebruikt. Voor deze portaal-ID moet een bestaande record met contactgegevens aanwezig zijn. | Nee |
STYLECD | Het aangepaste webstijlblad en de bijbehorende afbeeldingen. Voorbeeld: default |
Nee |
TABSAVE | Stel TABSAVE in op INSERT om terug te keren naar de invoegmodus nadat een record is gewijzigd op de lijst-/detailtabbladen. Stel TABSAVE in op UPDATE als u wilt dat de bijwerkmodus geactiveerd blijft nadat een record is gewijzigd. Voorbeeld: INSERT |
Nee |
TRANDESC | Omschrijving van transactie. Wanneer u deze waarde wijzigt, heeft dat geen gevolgen voor bestaande gegevens. Voorbeeld: Transactie |
Nee |
UCOLANG | Taalcode voor de code van de standaardgebruiker. U mag deze instelling na gebruik niet meer veranderen. Voorbeeld: EN |
Ja |
UPLNXS | Met deze code wordt een aparte indextabelruimte aangegeven voor alle verzonden conversiegegevens. | Nee |
UPLTBS | Met deze code wordt een aparte gegevenstabelruimte aangegeven voor alle verzonden conversiegegevens. | Nee |
WOBARFMT | Deze code geeft aan of streepjescodes van werkorders worden afgedrukt in de indeling WO#ACT. Geldige waarden zijn YES en NO . Voorbeeld: NO |
Nee |
WSGRIDSZ | Deze code geeft het maximumaantal rijen aan dat per blok wordt geretourneerd voor het webserviceraster. Voorbeeld: 10000 |
Nee |
XFRMOPTN | Als u de http-kopgegevens X-FRAME-OPTIONS wilt instellen, stelt u deze installatieparameter in op een van de volgende waarden: DENY , SAMEORIGIN of ALLOW-FROM willekeurige URL. Als u deze waarde instelt, worden bepaalde zwakke plekken in de beveiliging (clickjacking) beschermd doordat wordt voorkomen dat Infor EAM in een iframe wordt uitgevoerd. Voorbeeld: Null (uitgeschakeld) |
Nee |
XITENANT | De tenant die moet worden gebruikt wanneer u communiceert met andere Infor-applicaties binnen Ming.le Xi. De waarde wordt meestal op "infor" ingesteld. |