Afsluitcodes instellen

Het systeem kent vier typen afsluitcodes: actiecodes, oorzaakcodes, storingscodes en probleemcodes. Actiecodes beschrijven de stappen die nodig zijn om het probleem te verhelpen, zoals het smeren van de pomp. Oorzaakcodes geven aan waardoor de component of het type component defect raakte, dus de basisoorzaak van het probleem. Storingscodes geven aan wat de reden was waarom het object defect raakte. Probleemcodes geven het waargenomen defect van een bedrijfsmiddel aan, zoals een kraan die lekt of een pomp die warmloopt.

Om afsluitcodes in te stellen moet u het volgende doen:

  1. Selecteer Objecten > Instellen > Afsluitcodes.
  2. Klik op Nieuwe record.
  3. Voer hier de Afsluitcode, het Type en de Groep in.
    De afsluitcode wordt weergegeven in een structuur van afsluitcodes in zoekvakken die per geselecteerd type zijn ingedeeld.
    NB

    Als u Symptoom opgeeft voor het Type, zijn de velden Groep en Voor artikeldefecten inschakelen beschermd.

  4. Schakel het selectievakje Niet in gebruik in om de afsluitcode als niet gebruikt te markeren zodat de afsluitcode niet in zoekvakken verschijnt.
  5. Schakel het selectievakje Geldig voor alle objectklassen in om de afsluitcode beschikbaar te maken voor koppeling aan objecten (ongeacht de klasse die voor het object is gedefinieerd). Algemene afsluitcodes gelden voor algemene bewoordingen.
    NB

    Als er klassen voor de afsluitcode zijn aangemaakt, kunt u Algemeen niet selecteren.

  6. Schakel het selectievakje Voor werkorders inschakelen in om deze afsluitcodes voor werkorders weer te geven.
  7. Schakel het selectievakje Voor artikeldefecten inschakelen in om deze afsluitcode weer te geven voor artikeldefecten.
  8. Klik op Record opslaan.