Objectstructuren weergeven

Het is mogelijk om de hiërarchische structuur van een object weer te geven.

Om objectstructuren weer te geven moet u het volgende doen:

  1. Kies een van de volgende opties:
    • Objecten > Bedrijfsmiddelen
    • Objecten > Posities
    • Objecten > Systemen
    • Objecten > Instellingen > Locaties
  2. Selecteer het object waarvoor u de structuur wilt weergeven en klik op het tabblad Structuur.
  3. Voer hier Dataspy en Filter in om naar een object te zoeken waarvoor u een structuur wilt definiëren.
  4. Bekijk de objectstructuur aan de linkerkant van het scherm onder Structuurgegevens.
    • Een getal (bijvoorbeeld 2003001) gevolgd door het objecttype (zoals A, P) geeft aan dat dit het hoogste niveau is voor dat objecttype.
    • Een plusteken (+) geeft aan dat het object onderliggende entiteiten kan hebben, maar dat deze niet worden getoond. Om de onderliggende entiteiten van een object weer te geven klikt u op het plusteken.
    • Een minteken (-) geeft aan dat het object onderliggende entiteiten heeft en dat ze ook worden getoond. Klik op het minteken om de onderliggende entiteiten te verbergen.
    • Klik op een object om het actief te maken. Het object wordt gemarkeerd in blauw. De onderliggende entiteiten van de actieve rij in het hiërarchische gedeelte (links) worden rechts op het scherm gedetailleerd weergegeven.
    • Als u de focus van het gedeelte Structuurgegevens wilt wijzigen, selecteert u een objectrecord in de structuurweergave en klikt u vervolgens op Weergeven als actief punt. De structuurgegevens worden bijgewerkt.
    • Als u de details van een record wilt weergeven, selecteert u de gewenste objectrecord in de structuurweergave en klikt u vervolgens op Naar selectie gaan. Het tabblad Recordweergave wordt weergegeven voor het geselecteerde object.
  5. Selecteer een van de volgende opties om het actieve punt van het scherm te wijzigen:
    • Klik op Bedrijfsmiddel op hoogste niveau weergeven om het actieve punt naar het bedrijfsmiddel op het hoogste niveau te verplaatsen.
    • Klik op Positie op hoogste niveau weergeven om het actieve punt naar de positie op het hoogste niveau te verplaatsen.
    • Klik op Systeem op hoogste niveau weergeven om het actieve punt naar het systeem op het hoogste niveau te verplaatsen.
  6. Als segmenten, routes en structuren worden gesynchroniseerd, gelden er beperkingen bij het toevoegen en verwijderen van objectstructuurrecords.
    Als de organisatieoptie SRSTSYNC is ingesteld op I of ID, kunt u geen objectstructuurrecords aanmaken in de volgende gevallen:
    • Als Type lineair object van de bovenliggende entiteit is ingesteld op Gebruiksrecht, de onderliggende entiteit is ingesteld op Route en er geen bijbehorende record op het tabblad Routes bestaat.
    • Als Type lineair object van de bovenliggende entiteit is ingesteld op Route, de onderliggende entiteit is ingesteld op Segment en er geen bijbehorende record op het tabblad Segmenten bestaat.
    Als de organisatieoptie SRSTSYNC is ingesteld op D of ID, kunt u bovendien geen objectstructuurrecords aanmaken in de volgende gevallen:
    • Als het bovenliggende Type lineair object is ingesteld op Gebruiksrecht, de onderliggende entiteit is ingesteld op Route en er een bijbehorende record op het tabblad Routes bestaat.
    • Als Type lineair object van de bovenliggende entiteit is ingesteld op Route, de onderliggende entiteit is ingesteld op Segment en er een bijbehorende record op het tabblad Segmenten bestaat.