Objectconfiguraties aanmaken
U kunt objectconfiguraties aanmaken om deze als objectsjablonen te gebruiken. Als u een objectconfiguratie hebt aangemaakt, kunt u deze gebruiken voor het versneld definiëren van bedrijfsmiddelen, posities en systemen waarvoor dezelfde gegevens nodig zijn als in de sjabloon van de objectconfiguratie.
Om objectconfiguraties aan te maken, moet u het volgende doen:
- Selecteer Objecten > Objectconfiguratie > Objectconfiguraties
- Klik op Nieuwe record.
-
Geef de volgende gegevens op:
- Objectconfiguratie
- Voer een unieke code in voor de objectconfiguratie en voer vervolgens een omschrijving in in het veld ernaast.
- Status
- Selecteer de status van de objectconfiguratie.
- Organisatie
- Voer hier de organisatie in waartoe de objectconfiguratie behoort, als u met beveiliging op basis van meerdere organisaties werkt.
- Afdeling
- Voer de afdeling van het object in.
- Klasse
- Voer hier de klasse van het object in.
- Categorie
- De categorie van het object opgeven.
- Kostencode
- De kostencode van het object opgeven.
- Objectwaarde
- De waarde van het object (in het algemeen, de aankoopprijs) opgeven.
- Toegewezen aan
- Voer hier de naam in van degene die verantwoordelijk is voor het object.
- Metereenheid
- Voer hier de metereenheid in van het object dat u met deze objectconfiguratie wilt definiëren.
- Kritiek belang
- Voer hier de code in waarmee wordt aangegeven in welke mate het systeem van belang is voor de algehele productie van goederen of services ten behoeve van uw organisatie.
- Begin slaapperiode
- Voer hier de datum in waarop de slaapperiode voor de PO-werkorders voor het object begint.
- Einde slaapperiode
- Voer hier de datum in waarop de slaapperiode voor de PO-werkorders voor het object eindigt.
- Slaapperiode opnieuw gebruiken
- Selecteer deze optie om elk jaar opnieuw dezelfde opgegeven slaapperiode te gebruiken voor de PO-werkorders voor het object.
- Productie
- Selecteer deze optie als het object wordt gebruikt tijdens de productie.
- Veiligheid
- Selecteer deze optie als bepaalde veiligheidsvoorschriften in acht moeten worden genomen wanneer met dit object wordt gewerkt.
- cGMP
- Selecteer deze optie om aan te geven dat op het object de cGMP-normen van toepassing zijn (current Good Manufacturing Practices).
- Gereedmelding niet-PO-werkorder voorkomen
- Selecteer om voltooiing werkorder niet-PO te voorkomen.
- Systeemniveau
- Geef de EMRS-codes op die het systeemniveau voor het object aanduiden.
- Deelniveau
- Geef de EMRS-codes op die het deelniveau voor het object aanduiden.
- Componentniveau
- Geef de EMRS-codes op die het componentniveau voor het object aanduiden.
- Voertuig
- Selecteer deze optie als het object een voertuig is.
- Artikellocatie
- Voer de componentlocatie in voor het object.
- Alias
- Voer een alias in voor het object.
- Niet in gebruik
- Selecteer deze optie om de objectconfiguratie niet te laten weergeven in zoekvakken.
- Producent
- Voer de producent van het object in.
- Model
- Voer het modelnummer van het object in.
- Modelrevisie
- Voer het revisienummer van het object in.
- Artikel
- Geef het artikel op dat u aan de objectconfiguratie wilt koppelen. Het veld Organisatie artikel wordt automatisch ingevuld. U kunt een artikel niet opgeven als Objecttype op positie of systeem staat.
- Objecttype
- Voer het type in van het object.
- Objectvoorvoegsel
- Geef een unieke voorvoegselcode op voor het object.
- Objectachtervoegsel
- Voer een unieke achtervoegselcode in voor het object.
- Lengte volgorde
- Voer hier de lengte van de volgorde in die wordt gebruikt als Automatisch nummeren is uitgeschakeld.
- Objectstatus
- Voer de standaardstatus in die automatisch aan het object wordt toegekend.
- Als specifiek aanmaken
- Selecteer deze optie om aan te geven dat de organisatie van het object tijdens het genereren op een bepaalde organisatie wordt ingesteld.
- Automatisch nummeren
- Selecteer deze optie om het systeem automatisch het volgende beschikbare objectnummer te laten toewijzen als nieuw objectnummer. Steekproefcode wordt automatisch gewist.
- Oorspronkelijke werkorder
- Voer de oorspronkelijke WO in.
- Sleutel 1 tot en met 6
- Voer aanvullende informatie die kan worden gebruikt om de configuratie te identificeren als u gebruikmaakt van de interfaces voor het verzamelen van gegevens.
- Objectlengte
- Voer de lengte in van het object.
- Eenheid objectlengte
- Selecteer de eenheid voor de lengte van het object.
- Eenheid lineaire referentie
- Selecteer de eenheid voor de lineaire referentie.
- Referentie nauwkeurigheid
- Selecteer de nauwkeurigheid voor de lineaire referentie.
- Geografische referentie
- Voer hier de geografische referentie in voor de lineaire referentie
- Verhuurobjecten
- Selecteer deze optie om aan te geven dat het een verhuurobject betreft.
- Verhuur-sjabloon
- Geef de sjabloon op die u aan het verhuurobject wilt koppelen.
- Contractobjecten
- Selecteer deze optie om aan te geven dat het een contractobject betreft.
- Contractsjabloon
- Geef de sjabloon op die u aan het contractobject wilt koppelen.
- Klant
- Geef de klantcode op.
- Kalendergroep
- Geef de kalendergroep op voor het object.
- Boetefactor
- Voer hier de boetefactor van het object in.
- Minimumboete
- Voer hier het minimum boetebedrag in dat moet worden voldaan voordat een boete van de onderhoudskosten kan worden afgetrokken.
- Serviceverleningsmatrix
- Selecteer deze optie indien u de werkorders voor het object wilt beperken tot een voorgedefinieerde serviceverleningsmatrix.
- Vervangingswaarde
- Voer de huidige vervangingswaarde voor het object in.
- Niveau energierekening
- Selecteer deze optie om aan te geven dat er voor het object energierekeningen kunnen worden vastgelegd.
- GAS-getraceerd
- Selecteer deze optie om het object als GAS-getraceerd (Global Asset Sustainability) in te stellen.
- Vloeroppervlak
- Voer het vloeroppervlak in en vervolgens de eenheid daarvoor.
- Geschatte opbrengst
- Voer de geschatte opbrengst in die met het object kan worden gegenereerd.
- Regio
- Geef hier de regio voor het object op.
- Primair gebruik
- Voer hier het primaire gebruik van het object in.
- Bouwjaar
- Voer hier het bouwjaar van het object in.
- Levensduur (jaren)
- Voer de levensduur van het object in.
- Betrouwbaarheidsrangorde-gegevens vergrendelen
- Selecteer deze optie om de betrouwbaarheidsrangordewaarden voor het object te vergrendelen op het tabblad Betrouwbaarheidsonderzoek van het scherm Object.
- Betrouwbaarheidsrangorde
- Voer hier de betrouwbaarheidsrangordecode voor het object in.
- Streefwaarde vermogensfactor
- Voer hier de streefwaarde vermogensfactor in die voor het object is vastgesteld.
- Streefwaarde piekvraag (W)
- Voer de gewenste piekvraag in watt in voor het object.
- Beginperiode facturering
- Voer de begindatum van de factureringsperiode in. De piekvraagmetingen zijn relevant na deze datum.
- Factureren om de
- Geef hier de lengte op van het interval dat verstreken moet zijn voordat de volgende factuur wordt verwacht. Selecteer vervolgens de eenheid in het veld ernaast.
- Efficiëntieverlies bij fase-onbalans van 1%
- Geef hier het efficiëntieverlies op bij 1 procent onbalans.
- Efficiëntieverlies bij fase-onbalans van 2%
- Geef hier het efficiëntieverlies op bij 2 procent onbalans.
- Efficiëntieverlies bij fase-onbalans van 3%
- Geef hier het efficiëntieverlies op bij 3 procent onbalans.
- Efficiëntieverlies bij fase-onbalans van 4%
- Geef hier het efficiëntieverlies op bij 4 procent onbalans.
- Onbalans in fase percentage efficiëntieverlies 5
- Geef hier het efficiëntieverlies op bij 5 procent onbalans.
- Prestatiebeheerder
- Voer hier de energieprestatiebeheerder in die verantwoordelijk is voor het object.
- Interval meterstand electriciteit
- Voer de lengte in van het tijdsinterval in minuten dat aangeeft hoe vaak de meterstand elektriciteit wordt gelezen.
- Drempelwaarde electriticeitsgebruik
- Voer hier de stroom in ampères in waarboven het object als actief wordt beschouwd.
- Revisiereden
- Geef de reden voor de revisie op.
- Klik op Record opslaan.