Kalibratieresultaten invoeren

Door de resultaten van de kalibratie voor een werkorder in te voeren registreert u de kalibratiegegevens van het werkelijke verloop van de kalibratie van een object.

Op het moment waarop een kalibratiewerkorder wordt vrijgegeven, worden de meetpuntgegevens van het object naar het tabblad Kalibratie van het scherm Werkorders gekopieerd.

Zie Meetpuntgegevens voor kalibratie definiëren.

Als u kalibratieresultaten moet invoeren voor een werkorder waarvoor niet is opgegeven dat het een kalibratiewerkorder betreft, moet u de meetpuntgegevens met de hand invoeren.

Als het een werkorder met meerdere objecten betreft, kunt u ook meetpunten voor kalibratie en gegevens voor onderliggende objecten van de werkorder invoeren.

De kalibratieresultaten die u invoert, bepalen de Kalibratiestatus van de werkorder en de Status van elk meetpunt.
NB

Genereer eventueel een kalibratierecordrapport voor een werkorder, voordat u het kalibratieproces start.

Om kalibratieresultaten in te voeren moet u het volgende doen:

  1. Selecteer Werk > Werkorders.
  2. Selecteer de werkorder waarvoor u kalibratieresultaten wilt invoeren en klik op het tabblad Kalibratie.
    Bij Kalibratiestatus wordt automatisch de status van de kalibratie ingevuld en de velden Standaardprocedure, Nummer proces- & instrumentdiagram, Nauwkeurigheid, Ophoging, Tekening proces- & instrumentdiagram en Waarschuwingstolerantie worden ingevuld op basis van de gegevens die zijn ingevoerd op het tabblad Kalibratie van de objectrecord die op de werkorder wordt genoemd. Bij Laatste kalibratie wordt de gereedmeldingsdatum van de laatste kalibratiewerkorder voor het object automatisch ingevuld en bij Kalibratie-interval het interval dat is opgegeven voor het preventief onderhoud van de werkorder.
  3. Selecteer het meetpunt waarvoor u kalibratieresultaten wilt invoeren. Als de kalibratiewerkorder wordt vrijgegeven, worden Object, Volgnummer, Organisatie object, Meetpunt en de eenheid van het meetpunt automatisch ingevuld op basis van de meetpuntgegevens die voor het object van de werkorder zijn ingevoerd.
  4. Geef de volgende gegevens op:
    Objecten
    Kies een van de volgende opties als de werkorder een werkorder met meerdere objecten is:
    Optie Omschrijving
    Alle objecten Alle objecten invoeren om het meetpunt voor elke Gerelateerde werkorder aan te maken die is gekoppeld aan alle objectrecords op het tabblad Kalibratie van het scherm Werkorders.
    NB

    Als het een werkorder met meerdere objecten betreft en u op Meetpunt toevoegen klikt zonder een bestaand meetpunt te selecteren, wordt bij Object automatisch Alle objecten ingevuld. Als u een bestaand meetpunt selecteert en vervolgens op Meetpunt toevoegen klikt op een werkorder met meerdere objecten, worden de velden Object, Objectbeschrijving, Objectorganisatie, Gerelateerde werkorder, Maateenheid meetpunt, Maateenheid standaard en Uitvoereenheid automatisch ingevuld op basis van de geselecteerde record.

    Als Alle objecten wordt geselecteerd voor Object, worden de velden Apparaattolerantie, Apparaatstand en Status beschermd, omdat u deze waarden niet naar alle objecten op de werkorder kunt distribueren.

    WO-kopgegevensobject WO-kopgegevensobject invoeren om het meetpunt voor elke objectrecord aan te maken op het tabblad Kalibratie van de Werkorder in de kopgegevens van de werkorder.
    Objecten Een specifiek Object invoeren om het meetpunt aan te maken voor de Gerelateerde werkorder die aan het geselecteerde Object is gekoppeld.

    Zie Objecten aan werkorders toevoegen om werkorderkosten te verdelen.

    N.v.t.
    Selecteer deze optie om aan te geven dat het meetpunt niet meer van toepassing is voor het kalibratieproces.
    Meetpunt
    Voer hier de waarde van het meetpunt van de kalibratie in en voer vervolgens in het veld ernaast de maateenheid van het meetpunt in.
  5. Geef het volgende op in het gedeelte Zoals aangetroffen van het scherm om de eerste kalibratieresultaten in te voeren.
    Standaard
    Voer hier de waarde van de standaard van de kalibratie in en voer vervolgens in het veld ernaast de maateenheid van de standaard in.
    Apparaattolerantie
    Voer hier het bereik van de apparaattolerantie in.
    Uitvoer
    Voer hier de waarde van de uitvoer van het meetpunt in en geef vervolgens in het veld ernaast de maateenheid op.
    Apparaatstand
    Geef de stand van het apparaat op.

    De Standaard wordt van de Apparaatstand afgetrokken om zo de Afwijking te bepalen. De Status wordt ingevuld op basis van de door u ingevoerde kalibratieresultaten.

  6. Als herkalibratie noodzakelijk is, voer dan de volgende stap uit in het gedeelte Zoals achtergelaten van het scherm:
    NB

    Klik op Kopiëren naar Zoals achtergelaten om de gegevens van het gedeelte Zoals aangetroffen te kopiëren naar het gedeelte Zoals achtergelaten. Vervolgens kunt u de velden naar wens aanpassen.

    Geef Standaard, Uitvoer, Apparaattolerantie en Apparaatstand op. De Standaard wordt van de Apparaatstand afgetrokken om zo de Afwijking te bepalen. De Status wordt ingevuld op basis van de door u ingevoerde kalibratieresultaten.

  7. Klik op Bevestigen.
    NB

    Klik op Meetpunt toevoegen als u een meetpunt wilt toevoegen. Voer de betreffende gegevens in en klik op Bevestigen.

    Als u een meetpunt verwijdert waarvan het meetpunt-Object aan een DMO-werkorder is gekoppeld, wordt het meetpunt uit de Gerelateerde werkorder verwijderd.

    De kalibratiestatus van de werkorder wordt berekend op basis van de status van elk meetpunt. Voor werkorders met meerdere objecten geldt dat bij de kalibratiestatus van de bovenliggende werkorder rekening wordt gehouden met de meetpunten van alle gerelateerde werkorders ervan.

    Klik op Kalibratierapport uitvoeren om een kalibratierecordrapport uit te voeren.